Vanzelfsprekendheid

Op 31 oktober ben ik 60 jaar geworden en ik zit nu bijna 40 jaar in het vak.

Gekscherend zeg ik tegen mijn collega’s en vrienden als ze me feliciteren dat ik in het
illustere rijtje sta van een paar mensen.
Weet je wie er ook jarig is op 31 Oktober?

Nee
Martin Luther King
Marco van Basten en…
Harry Gras
Ik ben dankbaar dat ik het geworden ben. Het is geen vanzelfsprekendheid in deze
maakbare verzorgings- en bestelmaatschappij dat we de arrogantie hebben om zelf
te bepalen hoe oud we worden. Althans nog niet.
Het woord ‘vanzelfsprekendheid’ zit al een paar weken in mijn hoofd. Dit kwam zo:
Elke ochtend sta ik om 6 uur op. Ik hoor het ratelende geluid van een brommer en
weet dat het de krantenbezorger is. Ik ga naar de douche, ik draai aan de kraan van
de douche en er komt schoon water uit. Ik laat het water uit de douche op
temperatuur komen terwijl ik snel ga plassen.
Het vanzelfsprekende ritueel gaat verder. Douchen afdrogen, aankleden, naar
beneden, vaatwasser uitruimen, waterkoker aanzetten, brood uit de diepvries halen,
brood klaarmaken, yoghurt met wat fruitjes klaarmaken, krant ophalen uit de gang, de
krant lezen, terwijl ik mijn gezonde bio-yoghurt met wat cruesli en fruitjes eet, op mijn
horloge kijken, de boel in de vaatwasser zetten, tandenpoetsen, tas inpakken en
hoppa, op weg naar mijn werk op mijn e-bike. Het is allemaal pure gewenning
geworden, waarbij ik van alle moderne gemakken ben voorzien.
Daarna rijd ik altijd dezelfde route. En de laatste paar weken zitten er in een bushokje
op de Koningin Wilhelminalaan twee heren. Tussen zich in hebben ze twee blikken
bier en tegen het glas van het bushokje staat een fiets. Elke ochtend rond 8 uur als ik
langs fiets roep ik: ‘Goedemorgen’. Als ik al op de brug ben, dat is zo’n honderd meter
verderop, hoor ik beiden met een zware stem roepen, ‘Morgen’. Door hun late reactie
lijkt het een vertraging in de tijd. Ze doen me denken aan Waldorf en Statler. Dat zijn
twee Muppets die vanaf het balkon alles en iedereen in de Muppetshow op een
ironische manier bekritiseren.
Nou zullen jullie als lezer mogelijk denken: wat moet ik met al die nutteloze
informatie? Dat zal ik jullie vertellen. Afgelopen dinsdag en woensdag zaten deze
twee heren niet in het bushokje en meteen draaide mijn brein op volle toeren. Het
brein zei:

Hé ze zijn er niet, zou er wat aan de hand zijn? Het zal wel toeval zijn, morgen zullen
ze er wel zitten, ik ben ook iets later dan gisteren. Of is de show voorbij?
Ik dacht de waarheid te hebben gevonden door aan te nemen dat ze daar elke dag
vanzelfsprekend zouden zitten. En nu ze er niet zitten, wordt het problematisch.
Dit houdt me nu al een paar weken bezig, zeker tegen de achtergrond van de
coronatijd. Waarom? Omdat het een feit is dat de hedendaagse samenleving zo is
ingericht dat de mens in de watten wordt gelegd. Kijk alleen al naar hoe ik opsta. Ik
verwacht dat er schoon water uit de kraan komt, dat het water warm wordt, dat de
krant op de deurmat valt, Ik verwacht dat ik mijn pakketje van wat ik heb besteld
keurig wordt afgeleverd.
We zijn zo verwend in onze verzorgingsstaat, dat als iets niet op tijd komt, we
verongelijkt worden en denken dat we er recht op hebben, we worden ongeduldig,
verliezen onze zelfbeheersing en gaan wijzen met onze vinger naar wat er allemaal
niet goed gaat. Kortom: onvrede gepaard met boosheid.
Je kan het sommige mensen nog niet eens kwalijk nemen. We hebben het er zelf
naar gemaakt. Ik zal de lezer de hoeveelheid appjes besparen die we krijgen bij het
FIT met gescheld en met waar men denkt recht op te hebben. Het ongeduld en het
gebrek aan zelfbeheersing druipt ervan af.
In de krant staan bijna dagelijks berichten over een toename van agressie en geweld
en gescheld in de ziekenhuizen. Ik meen te mogen zeggen, na al die jaren van
ervaring, dat het in de ambulante zorg niet anders is en dat mensen een steeds korter
lontje krijgen.
Zou het lontje van mensen mogelijk wat langer worden als wij eens gaan stilstaan in
verwondering en bedenken dat alle gemakken die wij tot onze beschikking hebben
niet vanzelfsprekend zijn, als we bewust worden dat al die gemakken die we nu
hebben bloed, zweet en tranen hebben gekost.
Het is een vorm van gewenning geworden en als het anders loopt, of er is een
probleem, dan moet het meteen worden opgelost. Snel graag. Vind je het gek dat wij
in Nederland voor elk probleem of nood wel een hulpverlener hebben?
We keren terug naar de twee mannen in het bushokje. Bij het FIT proberen we daar
waar mogelijk de regie bij desbetreffende te laten, mits diegene daartoe in staat is.

De spagaat in de benadering is dat sommige klanten zichzelf typeren als zouden ze
de keizer zelf zijn en als vanzelfsprekend menen ze er recht op te hebben, als het
anders loopt gaat de vinger omhoog of wijzen ze met de nodige scheldwoorden en
geweld naar de falende hulpverlener.
Zo hadden een collega en ik laatst een gesprek met een man die tijdelijk in een
woning zit ter overbrugging naar zijn eigen woning. Hij heeft een soort urgentie
gekregen maar moet helaas toch wachten. Hij kon het geduld niet opbrengen en
wees met zijn vinger naar de falende hulpverlening en dat hij daardoor in de
problemen geraakt zou zijn. Wij zouden het hem niet gunnen. We moesten de andere
partij meer onder druk gaan zetten, zodat hij sneller de woning in kon.
We vertelden hem dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat hij geduld en
zelfbeheersing diende te gaan opbrengen en dat wij de andere partij niet onder druk
gaan zetten en dat het geen recht maar een voorrecht is dat hij in deze tijd een
urgentie heeft gekregen. Wat betreft het gunnen. We vertelden dat we hem alle
moderne gemakken van deze welvaartsstaat gunnen, maar dat hij daarin zijn eigen
regie moet pakken.
Nu echt terug naar de mannen in het bushokje.
Vrijdag ging ik met de bus. Ik stapte uit bij de halte Koningin Wilhelminalaan. Een
meter of 500 van het bushokje. Ik zag ze al zitten.
“Goedemorgen mannen”, zei ik en gaf ze een boks.
“Morgen”, zeiden ze tegelijk.
“Ik heet Harry Gras en begroet jullie elke ochtend als ik langs fiets”.
“Ja dat is waar”, zei de ene.
“Ik was jullie kwijt afgelopen dinsdag en woensdag. Het was voor mij een
vanzelfsprekendheid dat jullie hier elke dag zitten. Ik miste jullie.”
“Ja dat klopt”, ze lachen allebei. “We waren wat laat.”
“Mag ik jullie wat vragen?”
“Ja natuurlijk.”
“Ik schrijf columns voor Straatnieuws en mag ik jullie interviewen?”
“Dat nieuwe straatnieuws vind ik maar niks, ik heb voor de oude straatnieuws nog
gewerkt, wacht eens even, ik ken jou, heb jij niet heel lang geleden in de Sleep-Inn
gewerkt?”

“Ik heb er niet gewerkt, ik deed daar jaren elke woensdagavond spreekuur.”
“Zie je wel.”
De andere persoon zegt: ”Ik slaap daar.” Hij wijst met zijn vinger naar de stadsbrug.
“Dat is helemaal niks, het is nu te koud, anders slaap ik aan de overkant.”
“Jullie vinden het goed dat ik jullie dus interview maandagmorgen?”
“Ja is goed, ik ben onlangs nog een keer geïnterviewd, ik weet niet meer door wie, ik
kreeg toen een tientje.”
“Het onderwerp is vanzelfsprekendheid.”
“O”, zeggen ze allebei. “Mannen tot maandag, fijn weekend.”
“Fijn weekend.”
Op weg naar mijn werk moest ik denken aan de grap van Waldorf en Statler:
Statler: ”Deze show is vreselijk.”
Waldorf: ”Afschuwelijk.”
Statler:” Afgrijselijk!!”
Waldorf: “Zie ik je morgen weer?”
Statler: “Tuurlijk.”

About the author 

HarryGras

{"email":"Email address invalid","url":"Website address invalid","required":"Required field missing"}
>