september 5, 2023 in Blog

‘Zorg kan anders’ staat er in het logo van BijBram. Achteraf is het niet toevallig dat mijn pad dat van Bram kruiste. Ik zie me nog staan bij de oprit van de zorgboerderij te Ameide.

Ik stond daar met een man van middelbare leeftijd. Zijn eerste reactie was veelzeggend ‘ik vertrouw het hier niet’ Het is een reactie die ik vaak gehoord heb tijdens mijn lange loopbaan in de bemoeizorg en die ik nog steeds vaak hoor. Door dat wantrouwen is het voor mij al jaren duidelijk dat de zorg anders moet en kan. Maar daarvoor moeten we wel de moeite doen om aansluiting te zoeken. En ook vooral laten merken dat we niet een probleem of een diagnose komen zoeken. Daar zitten mensen niet op te wachten. De kracht en dankbaarheid zit hem meer opgesloten in het feit dat je terug mag komen.

Drempels slechten

Dat zit al in de eerste kennismaking. Je komt geen hulp aanbieden maar contact. Mensen met veel “geleefde ervaring” lezen je razendsnel. De kunst is het om te verdragen als je op de proef wordt gesteld. Dat betekent dus dat je geduld moet hebben en dat je betrouwbaarheid moet tonen. Dat jij in zijn of haar nabijheid mag vertoeven is al een hoopvol uitgangspunt.

Zo krijg je een ‘Preventieve vorm van bemoeizorg’. Bram zegt dat het eenvoudig is, je moet het omdraaien. Het begint bij een mooie en uitdagende omgeving, waar mensen bezig blijven en zich nuttig voelen in welke vorm dan ook. Daar is er geen verschil tussen de mensen. We zijn allemaal leden en de onderligger van alles is dat we elkaar erbij houden. Het wordt dan vanzelf een onderdeel van ons en van het leven.

Iedereen komt regelmatig binnenvallen in de keet waar we zitten, zomaar om even op de bank te zitten of om over koetjes en kalfjes te praten en van daaruit ontstaan betekenisvolle gesprekken. De schotten en drempels trachten we te slechten. Natuurlijk lukt dat niet altijd. Meervoudig gekwetste mensen hechten mogelijk nog meer aan hun autonomie dan mensen waarbij het goed is verlopen in de opvoeding. Hoe mooi is het dan, dat na de vierde of vijfde keer iemand zelf komt met waar hij last van heeft.

Plastic woorden

Samen met die man stond ik dus op het grindpad naar de opgang van de zorgboerderij. Hij was verstrikt geraakt in zijn eigen gedachten en die opvang zou mogelijk een kentering kunnen worden in zijn zienswijze. Maar helaas, ik kreeg hem met geen mogelijkheid mee verder het grindpad op. Het idee dat de zwartekousenkerk hem bespioneerde en dat hij voor 100% zeker wist dat men iets in zijn koffie zou gooien was te overweldigend. Zelfs mijn relativerende opmerking dat ze hier in het boerenland alleen maar stront in de koffie deden, bracht hem niet van de wijs. Net toen we weg wilden gaan, kwam een auto ons tegemoet.

‘Hoi jongens, voor wie komen jullie? Wie zijn jullie? Zal ik jullie even rondleiden?’

Ik stelde me voor, hij gooide de deur van zijn auto open, hij omhelsde me en zei, ik volg je al jaren. En hij fluistert achter in me oor. ‘Is die man wel goed?’ Achteraf bleek het Bram te zijn, iemand die zijn nek heeft uitgestoken en verkondigt dat de ‘zorg anders kan’. En als ik hem vraag: ‘Bent u hier directeur of baas?’, dan zegt hij vermoedelijk: ‘Nee hoor, ik ben ook lid van deze club’.

Het liefst had hij gezien dat mijn overeenkomst binnen een uur op een bierviltje ondertekend werd. De terughoudendheid zat meer bij mij. Ik wilde eerst een paar dagen meelopen. Ik wilde voelen en ervaren wat dit hier is en of het klopt wat er in het logo staat: “zorg kan anders”.

Mijn eerste dag

Ik word meegenomen naar Meerkerk. In Meerkerk hebben ze een locatie genaamd ‘Eerst een thuis’. De groene deur van de woonboerderij wordt voor me opengehouden. Ik zie aan een grote tafel waaraan twaalf dames zitten. Het is een bont gezelschap van kleuren, groot en klein, van tenger tot gezet, tattoos en geen tattoos. Breiend, hakend, woordzoekers ieder voor zich of samen. Honden van klein tot groot draaien kwispelend om mijn stoel heen. Als Vincent van Gogh had geleefd had hij dit schouwspel zeker willen schilderen. Sommige dames reageren als ik zeg: ‘Dag dames’.

Aan het hoofd van de tafel een vrouw, die met een duidelijk stem zegt: ‘Zeggen we niks meer dames?’ Een stem die door haar glimlach kracht uitstraalt. Aan de sfeer merk je dat hier wat bijzonders gecreëerd is. Hier zitten allemaal mensen met geleefde ervaring. Ervaringen die je liever niet wilt meemaken. Hoe krijg je zo’n club bij elkaar? Wie heeft hier het voortouw genomen? Dat zijn de vragen die in mij opborrelen.

Joyce

Een paar maanden later was het moment daar. We zaten tegenover elkaar en ik vertelde haar dat ik de groep bewonderde die ze bijeen had gebracht. Hoe is het haar gelukt en wat is haar drive om dit te doen? Joyce praat makkelijk, duidelijk en de power in haar stem geeft me het gevoel dat ze staat voor wat ze doet.

Harry, ik hou van het onderwerp volkenkunde, waar komen we vandaan, hoe hebben we ons ontwikkeld? Iedereen heeft zijn eigen rol. We behoren tot een tribe, een stam en mensen met bijzonder gedrag, daar werd veel moeite voor gedaan om die erbij te houden en die kregen ook hun eigen rol. Zo was het vroeger. 

Ik kom zelf uit een traditionele familie, mijn vader komt uit een groot hecht gezin waarin ze altijd voor elkaar zorgden en elkaar echt overal mee hielpen. Mijn moeder daarentegen heeft een pittige jeugd gehad, een heel ander gezin dus. Samen werkten ze hard en stonden ze altijd klaar voor hun gezin, en nog steeds. Mijn ouders zijn mijn voorbeeld en mijn helden. In mijn jeugd heb ik bij een familielid van moeders kant ook minder leuke dingen meegemaakt. Het kwam er in mijn pubertijd pas uit. Op mijn 15e gingen mijn hersens zo tekeer dat ik ze niet meer stil kreeg. Alles kwam eruit en de gemoederen liepen hoog op en ik wilde weg van alles. Het weggaan eindigde diezelfde avond nog in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. Ik zat er doorheen, maar ojee wat een zooitje was het op die afdeling. Alles zat door elkaar en ondanks de goede bedoelingen voelde ik me onbegrepen en niet op de juiste plek. Je zag mensen van de gesloten afdeling als zombies rondlopen. Als je er doorheen zat, kreeg je een serestaatje, alsof dat helpt. Gauw wegwezen hier dacht ik, voor ik er nooit meer uitkom en ook zo’n zombie wordt. Mezelf rustig houden, iedereen naar de mond praten.

Het lichtpuntje 

Nee die opname deed me zeker geen goed. Ik voelde me alleen. De enige aan wie ik echt wat had was een zedenrechercheur. Die ik mocht bellen (lees: oppiepen) als ik het effe niet meer trok. Hij was een grote vriendelijke reus, het voelde veilig en hij wist wat het betekende wat me overkomen was. 

Ik vergeet nooit meer die avond dat ik hem belde, omdat ik met mezelf geen raad wist. Ondanks dat het avond was, kwam hij naar de afdeling. Hij nam me mee naar buiten om een sigaretje te roken. De hemel was pikdonker en hij zei: we blijven hier net zolang zitten totdat we een ster zien, tot we een lichtpuntje ontdekken. Maar die ster kwam niet. Het was hartstikke bewolkt.

Jaren later begreep ik pas dat hij mijn ster was, mijn lichtpuntje. Iemand die er voor me wilde zijn en naast me in het donker wilde zitten. Letterlijk en figuurlijk. 

Toen ik na een aantal maanden weg kon uit de kliniek, botste ik tegen allerlei belemmeringen op. Zoals schaamte, omdat ik in een kliniek had gezeten. Ik voelde me bekeken en nog veel meer. Toen kwam de Rock-en-Roll-tijd. Ik wilde niet meer naar school, was ook niet meer leerplichtig op mijn 16e. Ik ging me verdoven met middelen en ging relaties aan die geen succes waren.

Ondertussen was ik 31 en alleenstaande moeder van drie geweldige kids. Ik moest kracht vinden om te overleven om mijn drie kinderen groot te brengen. Te lang had ik de nare ervaringen er onder gehouden door te vluchten in middelen. Op een gegeven moment merkte ik dat ik mezelf voor de gek hield. Alsof je een bal onder water houdt en steeds dieper wil drukken. En ja, je weet dan wat er met de bal gebeurt.

Harry, het moest stoppen. Ik moest stoppen met middelen gebruiken, ik moest depressies overwinnen, want de wereld komt keihard binnen. Mijn kids verdienden zoveel meer dan de moeder die ik toen was.

Aan de hulpverlenersbel trekken, dat durfde ik uiteraard niet. Dus moest ik het op eigen kracht doen, maar hoe? Ik heb een dominante opvatting in mijn hoofd gepropt, ik wilde dat lichtpuntje zijn voor mensen, wat die rechercheur toen voor mij was. Uit m’n schulp kruipen, om me heen kijken, me verbinden, het verschil voor iemand maken. Niet meer verhoogd alert zijn op verdoven, maar op wie woont er bij mij in de buurt, wie zijn dat? Ik zal toch niet de enige zijn die het moeilijk heeft? Ik heb me toen nuttig gemaakt en mooie dingen gedaan. Samen met buren een buurtbeheergroep opgericht, veel voor en met de buurt gedaan. Het hielp me om van de middelen af te blijven.

Een aantal jaren later heb ik mezelf aangemeld als vrijwilliger bij een lokale organisatie als peercoach en netwerkcoach. Ik was in m’n element, ik hielp mezelf door anderen te helpen en kon geven wat ik zelf gemist had. Inmiddels 5 jaar geleden kwam ik hier binnen als ervaringswerker, en kreeg ik de kans om weer naar school te gaan. Best bijzonder he! Ik die door mijn eigen ervaring nul vertrouwen had in de ggz, ben nu zelf ggz-hulpverlener geworden!

Harry, hoe langer ik in de psychiatrie werk, hoe meer ik vind dat de hele GGZ een andere kant op moet. Als er zoveel mensen zijn die niet meer in de samenleving passen, dan is er toch iets mis met de samenleving? Niks samen… dus. En laten we wel wezen in de positieve zin des woords: we klooien allemaal maar wat aan, toch? Laten we het dan vooral samen doen, dan wordt het misschien weer wat.

Voor mij was het allemaal geen toeval dat mijn pad dat van bijBram kruiste en dat ik dit gesprek met Joyce had. Het zijn personen die echt het verschil maken en laten zien dat de zorg anders kan.

{"email":"Email address invalid","url":"Website address invalid","required":"Required field missing"}
>